Uitspraken over Van den vos Reynaerde

Reinaert is verre uit het beste gedicht, dat de middeleeuwen (Dante’s Divina Commedia uitgezonderd) aan Europa hebben opgeleverd. En dit gedicht is een Belgisch gedicht! En de Belgen kennen het niet! En het moeten de Duitschers zijn die het aan het licht geven! “De Belgen (zegt Grimm, in zijne opdracht) hebben het meeste belang aan den Reinaert; doch wie heeft (vervolgt hij), wie heeft sedert eeuwen bij hen nog verknochtheid en belangstelling voor de moedertaal aangetroffen? Diepe zelfsvergetenheid brengt allerwege hare eigen straf mede: uit dit schone Belgenland, alwaar in de middeleeuwen ook de dichtkunde woonde, is sedert lang alle poëzie verdwenen.” Een verwijt, mijne lieve landgenooten! Dat wij door het verwaarloozen onzer taal, en door onze naäperijen van al wat Fransch is, maar al te zeer verdienen.
J.F. Willems (1834)

If it were the only interesting and valuable work existing in old Dutch, it alone would fully repay the trouble of learning that language”.
Joseph Bosworth (1836)

Ik stel mij voor: een ouderwetse, Vlaamse boerderij, bij winteravond. Buiten is het guur en donker en
giert de wind om de eenzame hoeve. Alle dagwerk is geëindigd, de beesten liggen rustig in hun stallen,
de waakhond slaapt in zijn hok. Alles rust tot de volgende dag. Maar daarbinnen, in de bruingerookte
keuken, waar het oude kashorloge als een stokoud mens met mensen-aangezicht dromerig-tikkend in een
hoek staat; waar het tin en koper rustig glimt tegen de wanden en deur en luiken dichtgesloten zijn, is het
gezellig warm om de brede, zwarte haard, waarin het houtvuur dansend laait en knettert. Daar zit de
oude boer in zijn leunstoel, pijprokend, daar zit de boerin met haar brei- of verstelwerk, daar zitten de
zonen en de dochters; daar zitten de knechts en de meiden; en één is er die hardop voorleest uit een boek,
bij ’t schijnsel van een lampje op een tafeltje. Hij leest voor van Reinaert de Vos en zijn deugnietstreken.
Cyriel Buysse (1908)

Met het oog op de beschavingsgeschiedenis kan Reinaert De Vos zeer belangrijk zijn, doch aan de verheerlijking van den sluwen, groven bedrieger en leugenaar Reinaert de Vos doen wij niet mee, en dat hij het beeld zou zijn van ons Vlaamsche volk … asjeblief neen! Reinaert bleve maar het best voorbehouden voor geleerden, voor filologen, voor geschiedschrijvers. Wij hebben op onze dagen werkelijk geen lof van de leugen noodig. De waarheid heeft het reeds lastig genoeg. Voorzeker zou Plato terecht dergelijk boek uit zijne Republiek gebannen hebben.
Lodewijk Dosfel

Aangezien Reinaert het symbool is van de superioriteit van het verstand boven de kracht, redeneert hij zo ongeveer als zekere bolsjewieken, wanneer zij het politieke geweld verdedigen: “De wereld bestaat uit schurken”, zegt hij. “Waarom zou ik dan niet de grootste onder hen zijn, om mijn tegenstanders te voeren op het pad der deugd?”
Reinaert is dus wat de middelen betreft amoreel. Maar anderzijds is hij een goede vader en een goed echtgenoot.
Camille Huysmans (1937)

Reinaert is niets anders dan een goed vader, een goed echtgenoot, een eerlijk dier, dat wil wat het is, een trotsche, dappere, intelligente vos, die vecht voor zijn bestaan zelf en dit vroolijk, met geest en vernuft, taai, ongenadig, zelfzeker al gaat het tegen een overmacht. Wat leutert men van amoreel. In plaats van amoreel is Reynaert juist het tegenovergestelde: het eenige dier met moraal, in den vollen zin een karakter, een harde kerel, een sterke geest.
Gerard Walschap (1941)

Alleen Reinaert weet daarom oprecht geestelijk te leven, zonder zich belachelijk te maken, terwijl de anderen bij het geringste geestelijke raffinement door de mand vallen; plompe lichamen blijken slechts door de geest geïnfecteerd, omdat in hun plompe hersens een beeld van de geest bestaat als iets gescheidens, iets afzonderlijks, een complex eer-; stands-, deugd- en andere begrippen. Met al hun autoriteit en al hun geestelijke blague zijn zij daarom machteloze marionetten van de vos, zodra zij in situaties verzeild raken, waarin noch physiek overwicht, noch voze autoriteit baten; door woorden worden zij telkens slachtoffer …
Menno Ter Braak (1939)

Nog steeds moet ieder personage gecamoufleerd worden. Nog steeds moeten misleidende truks uitgehaald worden, opdat niemand de ware bron van het verhaal zou achterhalen. Het meest schrijnende onrecht in de meest wrange zin uitgesproken, verschrompelt tot een parodie, een “boerte”, een klucht, die nergens kan gesitueerd worden, en daardoor haar doel niet bereikt.
Louis Paul Boon

Ik heb, zoals Reinaert de Vos, met de strop om de hals onder de galg gestaan en als je dàn nog levend wegkomt, ga je de wereld anders zien. (…)
Reinaert heeft me geholpen om de hele maatschappij te relativeren. Ik zie nog altijd hetzelfde gesjacher en gewring om de macht. Reinaert is voor mij ook een symbool, dat zegt: nooit wanhopen. Hij had de strop al om zijn nek, maar hij heeft zich eruit gepraat. Welnu, ik ook.
Bert Peleman

Reynaert is de verpersoonlijking van de kwade logos, van het woord dat kwaad sticht en verderf zaait. Zoals de Schepper het woord aan de mens bracht, zo is Reynaert de verpersoonlijking van de valse taal, die hij op een apocalyptische wijze manipuleert. Reynaert is in dit opzicht een anti-schepper.
Rik van Daele (1994)

Vossentaal is dit,
houdt zich aan geen regels
stamt uit niemandsland
aan dorp en hof
voorbijgelegen.
Mijn hol heeft vele plaatsen
door dwalen aangegeven
en een stem die lokt
naar kromme paden, naar
geen andere dan deze.
Emma Crebolder, (Malpertuis, 1998)

Reynaert is met andere woorden een geslaagde vertegenwoordiger van het (Nietzscheaanse) cynisme, dat een nihilistische leer huldigt. Hij beantwoordt nagenoeg volkomen aan de omschrijving van Koen Raes: “De cynicus is een elitair intellectueel die zich via zijn cynisme distantieert van de massa, waarvan hij toch niets anders dan een gebrek aan goede smaak en gevoeligheid.
Yvan de Maesschalck (1999)

Via het doorprikken van literaire verwachtingspatronen wordt Willems bedoeling duidelijk: hij neemt scherp kritisch afstand van een levenshouding die gekenmerkt wordt door hooggestemde idealen. Nu wordt tenslotte duidelijk hoe de geniale Reinaertdichter de bedoelingen van het dierenverhaal, de ironische toonzetting en de afwijzing van optimistische ideeën van zijn literaire collega’s maximaal heeft aangegrepen om het wezen van de mens en diens manier van samenleven, ‘des volx wesen’, te doorgronden. Zijn visie wordt in bijzonder sombere tinten geschilderd: de mens is een beestachtig, super-egoïstisch wezen tot geen enkele hogere waarde in staat, met als enige norm: het supreme eigenbelang. Zijn hoogste kwaliteiten zijn: bedrieglijk misbruik van de taal, listigheid, onbetrouwbaarheid, hebzucht, zinnelijkheid, verwaandheid, ijdelheid, schijnheiligheid …
Jozef Janssens (1991)

Als er een plek in het verhaal is waar hij sympathiek lijkt over te komen, dan ga ik ervan uit dat ik de dubbele bodem nog niet heb gevonden.
Wat er allemaal gebeurt in de Reynaert is heel erg, en tegelijk heel leuk. Je lacht je kapot als je ziet hoe de beer afgaat, hoe de vos de koning bedriegt. Ik denk vaak: hoe kan het dat ik lach, terwijl ik daar woedend om hoor te worden? Misschien heeft de Reynaert het daarom zo lang uitgehouden.
Wackers (1991)