In de zeventiende eeuw waren muziek en zang alom tegenwoordig, zowel liederen van religieuze als profane aard gingen de ronde, werden van generatie op generatie doorgegeven en ook op schrift gesteld. Ook de vos duikt regelmatig op in die vroegmoderne liedcultuur, onder meer als metafoor voor de listige politieke vijand, als beeld voor de sluwe jeugd op vrijersvoeten die zijn pijlen richt op de jeugdige eerbare maagden, of als verbeelding van de profane verderfelijke wereld ten opzichte van het religieuze leven. In deze lezing worden al zingend dit soort liederen afgezet tegen de historisch-literaire context van de zeventiende-eeuwse Nederlanden.